De oefeningen uit het dagelijks leven

door juf Willemieke

Binnen de montessori-opvoeding leveren de oefeningen uit het dagelijks leven een bijdrage aan de verkenningstocht van het jonge kind in zijn omgeving.

Om op een natuurlijke wijze aan de bewegings- en imitatiedrang tegemoet te komen, heeft Maria Montessori oefeningen uit het dagelijks leven geïntroduceerd.

In de onderbouw oefent het kind zelfstandig zijn motoriek door de alledaagse dingen te doen die het om zich heen ziet gebeuren: handen wassen, stof afnemen, tandenpoetsen, water inschenken.

Het kind krijgt op die manier ook de gelegenheid om de volwassene te imiteren.

Het materiaal en het gereedschap bij de oefeningen zijn afgestemd op het formaat van het kind. Het is daardoor goed te hanteren. Het jonge kind houdt ervan alles ordelijk neer te zetten, een vaste plaats te geven; dat schept veiligheid. Bij bepaalde handelingen kan het kind hulp gebruiken. Zo kan het meester worden over zijn handelingen en zijn bewegingen coördineren.

 

Elke samengestelde handeling heeft opeenvolgende momenten en vraagt om een vaste volgorde. Het kind beleeft plezier aan de zorg voor de omgeving. Het wordt ook handiger, zijn bewegingen worden geautomatiseerd. De leerkracht helpt het kind zijn bewegingen te verfijnen en de handelingen in de juiste volgorde te verrichten. Beheerst het kind de oefeningen, dan wordt het steeds zelfstandiger en neemt zijn zelfvertrouwen toe.

 

Het kind maakt ook kennis met omgangsregels (‘wellevendheidslesjes’) zoals begroeten, bedanken en zich verontschuldigen. De oefeningen uit het dagelijks leven zijn groot in verscheidenheid en nemen in gecompliceerdheid toe naarmate het kind ouder wordt. Te denken valt aan de verzorging van plant en dier, het werken in de tuin, het bereiden van de maaltijd, het ontvangen van bezoekers en het verrichten van kleine reparaties.

Het aan- en uitkleden is het allereerste begin van de verzorging van jezelf. Als hulp hierbij gebruikt het kind de rekken met verschillende sluitingen.

 

Het kind doet de oefeningen uit het dagelijks leven gedurende zijn hele periode op de montessorischool. In de onderbouw nemen deze oefeningen een belangrijke plaats in. In de midden- en bovenbouw wordt het in de onderbouw geleerde verder toegepast, maar krijgt het een andere betekenis. De preciesheid en nauwkeurigheid, die zo kenmerkend is voor het jonge kind, vervlakt.

Bij het jongste kind is er voornamelijk plezier in de beweging. Het kind poetst om het poetsen zelf. Langzaam maar zeker groeit de belangstelling voor het beoogde resultaat, daarna gaat het kind zich verantwoordelijk voelen voor de hele omgeving.

 

Oefeningen uit het dagelijks leven zijn te verdelen in:

-verzorging van de omgeving

-verzorging van jezelf

-omgangsregels (wellevendheidslesjes)

 

De oefeningen uit het dagelijks leven kunnen zowel individueel als aan de hele groep worden aangeboden in een les in drie perioden.

 

Een les in drie perioden wordt meestal gegeven aan de hele groep, soms aan een kleine groep.

Deze lessen zijn belangrijk voor de gewoontevorming. De kinderen wennen aan vaste regels, die nodig zijn om samen in een gemeenschap te leven. Wanneer de kinderen deze regels kennen, zullen zij zich snel thuis voelen. Door deze lessen wordt de zelfstandigheid van de kinderen bevorderd.

 

Eerste periode: de leerkracht vertelt waar de les over gaat. Ze zegt bijvoorbeeld: “Ik laat jullie zien hoe een stoel gedragen wordt”. Dan doet ze de handeling duidelijk en demonstratief voor.

Tweede periode: Twee of drie kinderen herhalen de handeling.

Derde periode: Tot slot brengt de leerkracht de handeling kort onder woorden. Hierbij kan de handeling nog even herhaald worden.

Media
  • montessori opvoeding