2. Braaf zijn in de schoolbanken

In het onderwijs zie je weerspiegeld wat men belangrijk vindt. Tot in de achttiende eeuw was dat het heersende geloof, eerst katholiek, daarna de switch naar het protestants-christelijke.

Opleidingen voor onderwijzers waren er niet. Ze moesten echter bij hun aanstelling de artikelen van het heersende geloof onderschrijven. Om lezen te leren, kregen kinderen godsdienstige teksten voor hun neus. Je zat ‘gezellig’ allemaal door elkaar in één ruimte, klassikaal onderwijs was er niet.

Wie gingen ernaar school?
Eerst iedereen, totdat de kinderen buiten school aan de arbeid moesten. Thuis meewerken of de kost elders verdienen. Dat klinkt nog tamelijk onschuldig, maar vooral vanaf de industrialisatie moesten kinderen lange dagen maken in fabrieken en hadden ze een vreselijk leven. De kinderarbeid werd in de loop van de negentiende eeuw gezien als slavernij, toen er schrijvers opstonden die erover schreven. De lezers van deze boeken werden zich daardoor ook bewust van deze vorm van kinderuitbuiting. Vaak waren de kinderen nog heel jong. Er was namelijk geen leerplicht. Toch zou het nog tot het einde van de negentiende eeuw duren voordat fabrikanten niet meer met goed fatsoen kinderen konden laten werken. De literatuur hierover had gezorgd voor een collectief schaamtegevoel.

Versjes leren
Naarmate de achttiende eeuw vorderde, ging men anders denken over onderwijs. De focus werd niet meer zozeer gelegd op het ware geloof maar vooral op braafheid. De stichtelijke boekjes waren niet aan te slepen. Na 1795 werden kinderen opgevoed tot ‘christelijk en maatschappelijke deugden’ zoals ze het noemden en ja, toen was het klassikale onderwijs geboren.

De leerlingen op school moesten in die tijd vooral versjes uit hun hoofd leren. ‘Jantje zag eens pruimen hangen’ en ‘Mijn vader is mijn beste vrind’ en natuurlijk moesten ze ook godsdienstige versjes leren opzeggen. De leesboekjes waren helemaal niet spannend. Sterk moraliserende kost zoals ‘De brave Hendrik’, dat werd uitgegeven in het jaar 1810. En ja, het kon niet uitblijven, er was ook ‘De brave Maria’. Ook ‘Vader Jakob en zijne kindertjes’ uit 1807 werd een groot succes, evenals ‘De kleine kindervriend’ en ‘Moeder Anna en hare kindertjes’. De moraal van kinderboekjes uit de vroege negentiende eeuw was: wees aardig voor arme kinderen, breng begrip op voor bedelaars, toon respect voor je vader en moeder, wees godsdienstig. Een voorgeschreven spelling kwam er in 1804. Het was een eensluidende nationale spelling die tot 1883 zou blijven gelden.

Beeldmateriaal: foto van een fabrieksarbeider, kinderarbeid dus. Fotograaf onbekend. En een oude prent van een klaslokaal.

Volgende keer: Het loon van de schoolmeester een de schoolgelden, plus -wederom- de invloed van de kerk.