3. Onderwijsgelden en schoolmeester-salarissen

Pas midden negentiende eeuw vond men dat er meer geld naar onderwijs moest en dat gebeurde dan ook. Maar ja, moesten dan ook de particuliere christelijke scholen bekostigd worden door de gemeenschap? Dat was nog een hele strijd. Maar voordat het zover was, ging er nog van alles aan vooraf. Want nu we het over geld hebben…

Calvinistische godsdienst
We gaan terug naar de 17e eeuw. Er was toen geen sprake van een centrale overheid in ons land. Elk gewest had zijn eigen bestuur. Omdat de steden en dorpen geheel zelfstandig waren, weerspiegelde zich dat ook in het onderwijs. Elke provincie had haar eigen schoolverordening waarin de algemene richtlijnen werden aangegeven. En elke plaats kon ook nog eens bijzondere reglementen invoeren. Dus overal konden schooltijden, salarissen, schoolgelden et cetera weer anders zijn. Het enige bindende element, en dat was overal gelijk, was – je raadt het al – de kerk. Met name de gereformeerde kerk want andere kerkgenootschappen werden niet of nauwelijks geduld. Dus wat krijg je dan? Kinderen die worden opgevoed in een maatschappij waarin de calvinistische godsdienst de richtlijnen aangeeft voor denken en gedrag. We zouden dat nu indoctrinatie noemen. Bedenk wel dat we daar nu ook nog niet vrij van zijn, al lijkt het zo. Schijn bedriegt.

Het loon van de schoolmeester
Enfin, door die grote invloed van de kerk werden ondanks de verschillen in steden en dorpen, toch dezelfde lesboeken gebruikt en dezelfde eisen aan schoolmeesters gesteld. Schooljuffen bestonden toen nog niet.

Er was geen leerplicht en toch wilde de kerk de kinderen graag op school zien. Daar konden ze hun leer alvast in de kinderhoofdjes stampen. Daarom werd het schoolgeld laag gehouden. Voor de eerste jaren was dat meestal vier stuivers per maand. Kinderen die nog niet toe waren aan lezen, mochten vaak een stuiver minder betalen. Als een kind niet naar school ging, gedurende een paar weken of maanden, dan liep het schoolgeld niet door. Dit had zijn weerslag op het loon van de schoolmeester. Die verdiende gemiddeld tussen de een en twee gulden per kind per jaar.

Bijbaantjes
Arme kinderen kregen gratis les. De diaconie zorgde dan voor de aanvulling op het karige salaris van de schoolmeester. Hij kon er niet van leven en had dan ook een of meerdere baantjes erbij. In de dorpen vervulden hij meestal het kosters- en voorzangersambt. Vaak was de schoolmeester tevens gerechtsbode en doodgraver en verder pakte hij van alles aan waarmee wat te verdienen viel, zoals het bijhouden van het ‘schuldboek’ in de herberg, het innen van belastingen of het uitschrijven van diaconie-rekeningen. Ook verdiende hij wat bij door de verkoop van boeken, papier en andere schoolbehoeften aan zijn leerlingen. Als hij dit allemaal met ijver deed, kon hij toch zo’n drie- tot vierhonderd gulden per jaar innen. Voor zijn woonplek hoefde hij niet te betalen. Maar je kan je voorstellen dat door al die bijbaantjes van de meesters, er minder tijd over was om goed onderwijs te geven.

 Beeldmateriaal: oude munten en het schilderij 'De straffende schoolmeester' van Jan Steen, gemaakt rond het jaar 1664.

Volgende keer: kerk heeft grote vinger in de pap bij de aanstelling van schoolmeesters