11. Van hoofdelijk onderwijs naar klassikaal onderwijs

In veel plaatsen in Nederland kwamen departementen van de in 1784 opgerichte ‘Maatschappij van Nut van ’t Algemeen’. Het onderwijs was aan hervorming toe.

Er waren bijeenkomsten voor de leden waar flink werd gediscussieerd. Met actieve leden die vernieuwende ideeën hadden. Verschil van mening was er over de hoeveelheid leerstof voor de zogeheten ‘arme kinderen’. Een rector van de Latijnse school in Gouda, genaamd Vatebender, vond dat je kinderen van ouders die arm waren, ook geschiedenis en aardrijkskunde moest leren. Intelligente kinderen waren er zowel bij de rijken als bij de armen, zei hij. Het lag aan de kansen die ze kregen. Vatebender pleitte ervoor dat arme kinderen ook recht hadden op een brede scholing. Hij maakte een plan waarbij ieder kind, rijk of arm, gratis onderwijs zou kunnen genieten. Was het te revolutionair? Want het is niet uitgevoerd. Het viel niet te financieren en de rijken maakten bezwaar. Hun kinderen bij de arme kindertjes in de klas, die stonken en slechte gewoonten hadden? Dat nooit. Het zou het niveau van hun eigen klasse kunnen verlagen.

Nieuwe schoolwet
Toch werden er een paar zeer belangrijke hervormingen ingevoerd waarvan de voornaamste waren: afschaffing van het leerstellig onderwijs en invoering van het klassikaal onderwijs. Het was namelijk zo, dat door de stichting van de Bataafse Republiek in 1795, alles op de helling ging, dus ook het onderwijs.

In 1801 werd er een schoolwet aangenomen die voor het hele land gold en waar de idealen in waren verwerkt die al in 1796 door een commissie van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen aan de regering waren voorgesteld. Eenzelfde geest ademende de wet van 1806, die tot 1857 zou standhouden.

Klassikaal onderwijs
In de zeventiende en achttiende eeuw kregen kinderen hoofdelijk onderwijs en dat betekende dat elk kind in zijn eigen tempo werkte en door de meester werd overhoord. In die tijd was het aantal keuzematerialen te gering, was er te weinig lesmateriaal en een meester die leidinggaf, ontbrak. In de tijd van dit soort onderwijs was er sprake van overbezette lokalen en dreunden kinderen hun lesjes op zonder er veel van te begrijpen. Door die overbevolking op scholen ging men op zoek naar methoden om aan een hele groep kinderen tegelijk les te geven. En de oplossing was klassikaal onderwijs, vonden de voorstanders, al hadden die even over het hoofd gezien dat kinderen echt niet altijd goed opletten, speels als ze nog zijn. En een meester moest nu een hele klas kunnen boeien en ze iets leren.

Drie klassen per school
Dit klassikale systeem werd in de Schoolwet 1806 voor het hele land voorgeschreven. Een lagere school zou drie klassen tellen. In de 1e klas leerden ze dan letters en cijfers lezen en uitspreken, plus het lezen van woorden en getallen. In de 2e klas werd een begin gemaakt met het lezen van boekjes, kregen ze onderwijs in schrijven en maakte men een start met rekenen. Dit alles nog uit het hoofd. En in de 3e klas werd aan de leeslessen onder meer het begrip interpunctie toegevoegd en werden het schrijven, rekenen en de grammatica verfijnd.

Doorgaans bleef een kind enkele jaren in een klas. Het ging pas naar een volgende klas als het daaraan toe was. In de meeste scholen waren de drie klassen in één het hetzelfde lokaal gehuisvest en was er slechts één meester voor die drie klassen. Je zou toch zeggen dat dit geenszins een verbetering was in vergelijking met de tijd van het hoofdelijk onderwijs, want nog steeds waren de lokalen overvol. De kinderen zaten in rijen en op banken, in drie groepen gescheiden en de meester gaf nu eens deze, dan die klas les, terwijl de anderen groepen zichzelf moesten beziggehouden. Ieder kind had een vaste plaats en er werd een rangorde ingesteld.

Een schoolbord was iets volslagen nieuws, dat een belangrijke plaats zou gaan innemen. De bekwaamheid van de meester werd onder meer afgemeten aan het gebruik dat hij van dat bord wist te maken.
Over het schoolbord gaan we in het volgende hoofdstuk verder.

Foto: Dorpsschooltje in Lhee/Drenthe, wat in zijn geheel is overgeplaatst naar het Openluchtmuseum in Arnhem. Het schooltje kwam er in de 18e eeuw en was gesticht door ouders uit de omgeving, die ook zelf de meester betaalden. Want pas meer dan een eeuw later ging de gemeente dat doen. Plattelandskinderen gingen alleen in de winter naar school, als ze niet hoefden te werken op het land.  Dit klaslokaal, wat je hier ziet, had een turfvuur waar veel rook van af kwam en wc's waren er niet. De leraar kreeg een karig loon maar kon mee-eten bij de boeren in de buurt.