In de eerste helft van de negentiende eeuw werden er dus veel veranderingen ingevoerd in het basisonderwijs.
De schoollokalen in de nieuwgebouwde scholen waren allemaal even groot en uniform van karakter. Ze hadden meer ramen maar de onderste waren van matglas zodat de kinderen niet werden afgeleid door wat er zich buiten afspeelde. Het klaslokaal was niet meer tegelijkertijd keuken en huiskamer dus minder gezellig maar er was voldoende licht, lucht en ruimte.
Hard werken
In deze nieuwe setting moest er ook een gelijke hoeveelheid kennis aan alle kinderen in eenzelfde tijd worden overgedragen. Hard werken kindertjes, dan kan je alles bereiken, werd hun verteld. De bezwaren van deze gelijkschakeling werden soms geuit, zoals blijkt uit een opmerking van de schrijver Theo Thijssen* (welbekend van het boek ‘Kees de jongen’) die ook voor de klas stond. Hij zei: “Een moment waar ik nooit goed raad mee heb geweten: dat een aantal kinderen hun werk al af hadden, terwijl je nog niet met goed fatsoen de héle klas kunt laten ophouden.”
Schoolverzuim
De zorgen gingen in die tijd vooral uit naar het grote schoolverzuim. Een beperkt en nauwelijks gecontroleerd verbod op kinderarbeid (1874) was daar schuldig aan. Ook het plaatselijk invoeren van schoolplicht voor kinderen van armlastigen (1978) zette wat dat betreft geen zoden aan de dijk. Maar de algemene leerplicht die in 1901 inging, loste veel op, wat dit betreft.
Bijbel uit de school
Er was nog een ander probleem en dat was godsdienstonderwijs. De christelijke boodschap was niet langer grondslag van cultuur en moraal. De Bijbel verdween uit de openbare school. Er waren ook particuliere scholen, die ‘bijzondere scholen der tweede klasse’ werden genoemd. Deze – doorgaans neutrale- scholen werden bezocht door kinderen uit de gegoede burgerij. Maar, zowel van orthodox-protestantse kant als van room-katholieke zijde, ging men vanaf de jaren zestig (19e eeuw) steeds meer ageren tegen dit neutrale onderwijs. En toen werd het geschrapt in de wet, de belemmeringen om een bijzondere school (kerkelijk) te beginnen. Dat was in 1857 en deze schoolwet leidde tot een toename van confessionele (geloofsbelijdenis) scholen. Maar er kwam nog een flinke schoolstrijd en die ging over de financiën. Men wilde een financiële gelijkstelling van het openbaar en het bijzonder onderwijs. Denk niet dat dit zonder slag of stoot tot een goed resultaat zou leiden. Pas in 1920 kwam die gelijkstelling er.
Er waren vanaf 1806 al meer vakken verplicht gesteld en in 1857 kwamen daar nog eens vijf bij. Nu kregen de kinderen les in lezen, schrijven, rekenen, Nederlandse taal, aardrijkskunde, geschiedenis, vormleer (een soort meetkunde), kennis der natuur en zingen.
MULO's
Er kwamen MULO’S (Meer Uitgebreid Lager Onderwijs) waar de beginstelen van de moderne talen, van de wiskunde en van de landbouwkunde werden onderwezen. Op die scholen werden toen ook gymnastiek, tekenen en handwerken ingevoerd. Het aantal vakken bleef groeien, dat lees je in het volgende hoofdstuk.
*Theo Thijssen leefde van 1879-1943. Hij was een Nederlands schrijver, onderwijzer, socialistisch politicus en esperantist.