17. De opkomst van vakbonden voor onderwijzers

Vanaf de tweede helft van de 19e eeuw zagen ouders steeds meer het nut in van onderwijs, mede door de verbetering van lokaal en lessen.
De methode van lesgeven en het leerplan waren overal gelijk. De onderwijzers waren degelijke opgeleid op kweekscholen. Binnen die methodiek viel toch heel wat te bereiken. Schoolmeesters zoals Theo Thijssen en Jan Ligthart (ook een onderwijsvernieuwer) haalden de buitenwereld de klas binnen. Ze gingen buiten wandelen met de kinderen. Brachten planten en klei mee en -mede aan de hand van schoolplaten- vertelden ze over de natuur in al haar facetten.

Examendressuur
In de twintigste eeuw zag men steeds meer de nadelen in van het klassikale systeem. De cijfers, de rapporten, de onvoldoendes, het zitten blijven, dat alles legde een druk op kinderen en hun ouders. De examendressuur had tot gevolg dat er nog veel klakkeloos uit het hoofd werd geleerd, zonder dat de stof beheerst werd.

Maar voorlopig zitten we nog in de negentiende eeuw. De Schoolwet van 1878 voegde nuttige handwerken bij het vakkenpakket van de lagere school. En de wet van 1889 de. vakken handtekenen en gymnastiek. Nu moet je geen groot gymlokaal voor je zien. De lessen gymnastiek bleven beperkt tot ‘vrije en orde-oefeningen’ wat daar dan ook onder verstaan mocht worden. In ieder geval was er geen apart lokaal voor nodig.

Weer datzelfde leesboekje!
Er was een duidelijk verschil tussen openbare en particuliere scholen. Omdat particuliere scholen rianter in hun geld zaten, werden er soms lessen in meer vakken gegeven en besteedde men meer aan leermiddelen. Ook waren de klassen kleiner.

Theo Thijssen (je weet wel, de schrijver, zie vorige hoofdstuk) werkte op een volksschool en beklaagde zich erover dat de leesles een ellende was. Hij had maar een paar kleine boekjes tot zijn beschikking en daar moest hij het hele jaar uit putten. In ‘Schoolland’ schreef hij: “Ik zag er geen kans toe, ik was werkelijk te zwak en te moedeloos, om wéér de klas en mijzelf te gaan vervelen en martelen met het oude boekje; weer te gaan lezen van die gruwelijke oude kater en die slimme muizen. Het is heel aardig, zo fris en opgewekt als zo’n auteur daar literatuur voor ’t kind van maakt, het is werkelijk enigermate bewonderenswaardig, maar ik weet zeker dat de kinderen dat aardige lesje al dagenlang even hartgrondig haten als ik. En ik ben maar weer eens verkwistend geweest en heb alweer een ander deeltje uit de kast gehaald. Nu heb ik voor ’t volgende half jaar nog één leesboekje in voorraad.”

Onderwijzersbonden
De financiële positie van de onderwijzers verbeterde sterk in de tweede helft van de negentiende eeuw. Steeds minder vaak werd het nodig ander werk te zoeken naast de schooltaak.
Wat helemaal nieuw was: onderwijzers gingen zich verenigen. In 1842 werd het Nederlandsche Onderwijzers Genootschap opgericht. In 1874 kwam daarbij de Bond van Nederlandsche Onderwijzers. Ook kwamen er afzonderlijke vakverenigingen voor christelijke en voor rooms-katholieke onderwijzers.

En dan breekt de 20e eeuw aan en wordt in 1901 de leerplicht ingesteld. Het was gedaan met ‘kinderen thuis houden’.

Foto: Theo Thijssen, onderwijzer en schrijver